|
||||||||
|
Als ik het allemaal goed heb bijgehouden, moet dit de derde plaat zijn van de man uit Kentucky, die ons in 2015 collectief KO sloeg met zijn debuutplaat OH/KY, maar wiens opvolger veel minder gensters sloeg. Nu is er dus nummer drie -Covid speelde ook hier een rol, want je vindt op YouTube al clips uit 2019, waarop Jeremy nummers zingt, die vandaag op deze nieuwe release staan, maar dit terzijde. De plaat is er nu ook voor gewone Europeanen als wij en ze is bijzonder knap. Al is Country zeker het hoofdingrediënt, de nummers op de plaat zijn tegelijk ook veel meer: zo is opener “Big Ol’ Good” een heerlijk smerig klinkende Southern Rocker zoals we die kennen van bijvoorbeeld The Georgia Satellites en klinkt “Wanna Do Something” alsof het voor Delbert McClinton geschreven was. Welke goeie zanger Pinnell wel is, etaleert hij volop in de knappe ballad “Red Roses”, terwijl met “Night Time Eagle” het tempo richting shuffle opgetrokken wordt en de zonder aarzelen de Honky Tonk-richting uitgestuurd wordt. Deze song, met zijn heerlijke gitaarlicks, schreeuwt om een cover door iemand als Dale Watson. Dat viertal songs, kun je rustig beschouwen als het fundament van de plaat, waarop de volgens de songs rustig en vol zelfverzekerdheid verder bouwen, helemaal in de stijl en de richting, die destijds door OH/KY uitgetekend werd. Pinnell heeft zijn deel van de wereldse verleidingen wel gehad: drank en vrouwen, in combinatie met rokerige bars en veel te veel whiskey zijn een gekende, maar vaak nogal nefaste combinatie en Jeremy kan ze op deze plaat vanop enige afstand beschouwen en bezingen: je relatie gaat eronder lijden, je raakt verwikkeld in draden en webben van verlangen en in een zoektocht naar stabiliteit, die o zo moeilijk te vinden is. Dat levert wel heel mooie songs op, zoals mag blijken uit het knap rockende “Doing My Best”, “Rosalie”, waar de wanhoop om een relatie die op springen staat van afdruipt, “Cryin’”, dat een beetje aan dezelfde ziekte lijdt en titelsong,” Goodbye LA”, dat het heeft over de vele verleidingen van de grootstad, terwijl thuis om de hoek het gezin en de familie wachten op de vader en het inkomen dat hij meebrengt. Afsluiter “Fightin’ Man” draait om de lastige combinatie van een man met vechtgrage vuisten en een fraaie deerne aan zijn zijde, waar menig man naar omkijkt. Enfin, de sores van alledag, voor iemand die een flink deel van zijn tijd in bars doorbrengt en niet veel verder geraakt dan het in de wind slaan van elke goede raad die hem meegegeven wordt door mensen die het goed met hem menen. In het geval van Jeremy Pinnell -ik weet niet in welke mate sommige van de songs al dan niet autobiografisch zijn- levert dat wel een heel knappe plaat op, die misschien een tikkeltje kort uitvalt (nauwelijks 34 minuten), maar die wel tien keer de nagel op de kop slaat. (Dani Heyvaert)
|